Ruim 18 jaar woonde ik in de buurt van de Nederlands-Duitse grens. Daarna nog vijf jaar in de buurt van de Nederlands-Belgische grens. Wellicht dat daar mijn fascinatie voor grensstreken en grensbewoners vandaan komt. Want altijd als ik de grens overging, was ik daar bewust mee bezig. Waar loopt de grens precies? Was ik met het voorwiel van m’n wielrenner(tje) al in Duitsland? Was dat meisje Nederlands of Belgisch? Ik maakte er eigenlijk altijd wel een spelletje van met mezelf. Een spelletje dat me vandaag, 20 jaar later, volledig in de war bracht.
Vandaag reed ik naar Baarle-Nassau/Hertog. Dertig enclaves (waarvan 22 Belgisch en 8 Nederlands), twee gemeenten en twee landen. Heel veel grens. Allemaal op een klein stukje. De voorpret was een feest. Eeuwenlang hebben ze er gesteggeld over grenzen maar het leverde naast indrukwekkende verhalen over de Eerste Wereldoorlog ook grappige situaties op. Zoals dat grenshuis. Waar de ene slaapkamer in België lag en de andere in Nederland. Werd er een kind geboren dan mochten de ouders, los van in welke kamer de geboorte plaatsvond, kiezen welke nationaliteit het kind kreeg. Grappig was dat toen. Euh, ‘toen’ zei ik? Ook in ons huidige ‘Eén Europa’ is Baarle-Nassau/Hertog nog steeds een verzamelplek van dit soort fascinerende situaties.
Maar oké, ik reed dus naar Baarle-Nassau/Hertog. Een doodnormale Nederlandse provinciale weg. Tot ineens dat plaatsnaambord opdook. Vanaf dat moment voelde ik me Alice in Schizofreenland. Totaal in de war. Daar waar ik normaal bij een grens(etappe) feilloos zie wanneer ik in België aankom, was het nu één grote puzzel. Alles ging kriskras door elkaar. Verkeers- en straatnaamborden. De Rabobank of de KBC. Ineens een stukje Nederland, in een Belgische enclave die weer in Nederland ligt. Duvel-borden of Heineken aan de gevel. Nederlandse en Belgische kentekens naast elkaar op de oprit. Belgische en Nederlandse huisnummers in één woonblok . Typisch Nederlandse huizen en 100% Belgische woningen door elkaar. Of iets Belgisch of Nederlands was, was duidelijk herkenbaar. Maar totaal verwarrend. Om over de mensen nog maar te zwijgen.
Herkennen deed ik ze wel. De Belgische inwoners van Baarle-Hertog en de Nederlandse van Baarle-Nassau. En niet alleen door hun tongval. Het leek vroeger vaak alsof grensbewoners nog meer Nederlands, Duits of Belgisch wilden zijn dan hun landgenoten, net zoals Nederlanders op de Franse camping ook nòg meer moeten laten merken dat ze ‘oranje’ zijn. Nou, dat was hier ook zo. Of verbeeldde ik me dat maar en werd ik stiekem geholpen door die Jumbo-tas aan de kinderwagen of verderop het net te strakke Belkin-wielertruitje?
Na een paar uur rennen door de enclaves, en een op-en-neertje naar de ‘echte’ grens bij Weelde, streek ik neer op een terras. Recht voor de eeuwenoude grenspaal die daar pas in 1974 werd neergezet en direct naast een plaquette die vertelde dat pas in 1995 het grensconflict echt was opgelost. Wat overbleef, naast de vele kennis die ik de afgelopen 24uur wél had opgedaan over Baarle, waren vragen. “Hoe deden ze dat hier toen er nog geen Euro was?”, “Hoe komt dat in Nederland illegale vuurwerk (vanuit België maar via Nederland) in die vuurwerkwinkel aan het Belgische deel van de Molenstraat?”, “Wat als je een aanrijding krijgt precies op een van die vele grensstrookjes?” En essentiële vragen als “Voor wie zijn ze in dat ene grenshuis tijdens het volgende EK??!” Vragen, vragen, vragen, ze hielden niet op.
Net voordat ik verward weer terugreed naar Amsterdam maakte ik een pitstop bij De Biergrens. Een groothandel-speciaalzaak in, je raadt het al, bier. Midden door een gangpad liep een Nederlandse en Belgische vlaggenstreep die de grens aangaf. Links van de Belgische vlag stond het Duitse bier, rechts van de Nederlandse vlag het Belgische bier. Belgische logica. Of gewoon een schijthekel aan Nederlands bier, zoals de meeste Belgen hebben en de grensbewoners waarschijnlijk nog meer. Enfin, ik kocht mijn favoriete bier Lupulus (Blond, en Belgisch) en natuurlijk wat verschillende smaken van De Dochter van de Korenaar, het lokale bier uit het Belgische deel van Baarle. Bij het afrekenen trok ik m’n Rabobank-pas. Een pas waarmee ik al eerder afrekende op universele pinautomaten in de meest kleine gehuchten van de wereld. Ik greep naar het pinautomaat. “Nee, dat andere automaat aub meneer, die is alleen voor Belgische passen.” Dit dorp is echt totaal schizofreen.
In de auto terug moest ik ineens aan ’n Urbanus-grap denken. Misschien kwam ’t naar boven omdat ik in de war was. Want het zat ver weggestopt in m’n geheugen, het Urbanus-oevre dat ik ooit uit m’n hoofd kende. Of kwam het door die Jumbo-tas en het Belkin-truitje? Ik weet het niet. Maar omdat je nooit genoeg flauwe humor tot je kunt nemen, sluit ik deze rare dag en dit verslag af met die slechte grap:
“Aha, en u zijt zeker brandweerman?”
“Ohh, Meneer Urbanus, da’s waar, maar hoe weet u da?”
“Da zie ik aan uw houding van uw arm, op die bar.”
“Ohh, Urbanus, echt waar?”
“Ja, en van uw greep van uw hand, rond dat pilske!”
“Ohh, echt waar, maar dan zult u wel een enorme mensenkennis hebben Urbanus?”
“Ja, jazeker. En aan uw helm en uw leren kostuum……”
(Foto’s van de etappe hier, timelaps hier)